“Mam, ik ga om half 1 met F. mee he? En dan kom ik om kwart over drie naar huis.” Is goed, lieverd, antwoord ik en denk bij mezelf “Fijn, dan hoef ik niet zo op de klok te zitten als ik met vriendin E. ga ontbijten in de stad, om weer op tijd bij school te staan.” Een seconde later, voel ik me meteen een slechte moeder omdat ik dit denk.
Mijn zoon van 11 zit in groep 8. Ik ben er inmiddels achter dat dit het jaar is waarin kinderen vooral veel lol hebben en terug kijken op wat ze afgelopen zeven jaar hebben geleerd en ouders één grote les leren: LOSLATEN.
Het leek altijd zo ver weg; groep 8 en ik dacht altijd dat ik nog tijd genoeg had om aan het idee te wennen. Maar vanaf dag 1 van dit schooljaar had ik buikpijn. Of eigenlijk al de laatste week van de zomervakantie. Mijn zoon was vooralsnog een mooi-weer-fietser – net als z’n moeder. Regen? Met de auto. Harde wind? Met de auto. Koud? Met de auto. Sneeuw? Papa brengt je. Of met de bus.
Maar in september kwam het besef: “Hij moet nu toch echt alleen met de fiets, want volgend jaar kan ik hem écht niet meer brengen.” Ik had er letterlijk buikpijn van. Fietsen doe ik niet voor mijn plezier. En naast mij fiets je ook niet voor je lol, want ik stuur je of vooruit of laat je inhouden zodat je achter me fietst. Nederland Fietsland hè… ja ja, maar Steef is not your average Nederlander. Ik haat het. Ik doe het omdat een andere keuze duurder of minder efficiënt is. Niet omdat ik het makkelijker of fijner vind. Nee, ik loop nog liever.
De angst dat my precious door een andere weggebruiker over het hoofd wordt gezien is real. Maar goed, inpakken in bubble wrap en met een sticker “breekbaar” op pad sturen is ook zo’n ding. Dus we gingen er voor. Samen naar school fietsen. Maar ik ging steeds een stukje minder ver mee. En ook met ophalen wachtte ik steeds een stukje verder. Tot die onvermijdelijke vraag kwam: “Wanneer mag ik nou alleen?”
De eerste maandagmiddag dat hij alleen naar huis zou fietsen, zat ik om 15:00 uur beneden op de bank, naar buiten te gluren. Beter gezegd te staren, tot ik hem de straat in zag fietsen. Op dat moment viel er letterlijk een enorme last van mijn schouders. Ik was die ochtend nog maar een klein stukje meegefietst maar keek hem na tot hij uit het zicht verdwenen was. Pas toen ik een appje kreeg met “Ben er”, draaide ik om en fietste terug naar huis. De volgende dag moest ik naar kantoor dus ik had weer een excuus om mee te fietsen, want ja, we gingen toch dezelfde kant op.
“Morgen ga ik alleen hè.”
Slik. Kan ik dit? Ik wil dit helemaal niet….
‘Alleen’ betekent inmiddels dat ik enkel nog mee de straat uit fiets, tot hij de drukke weg is overgestoken. Daarna vervolgt hij zijn route. Hij weet niet dat ik heel langzaam nog een stukje achter hem aan fiets, tot ik hem inderdaad niet meer zie. Tegen de tijd dat ik weer thuis ben, komt het appje binnen.
Soms vergeet hij wel eens te appen. In begin zat ik dan met buikpijn op mijn werk, inmiddels houd ik mij vast aan de gedachte dat school wel had gebeld als hij er niet zou zijn. Twee jaar geleden in groep 6 gingen sommige klasgenoten al alleen naar school en naar huis. Die wonen wel een stuk dichterbij, maar ik moest er niet aan dénken om hem in alleen te laten gaan.
Als ouder groei je mee met je kind. Hoe moeilijk ik het ook vind om hem los te laten, hoe opgelucht ik elke keer adem haal als ik weet dat hij ergens gearriveerd is, zo fijn vind ik het af en toe ook om weer een beetje meer ademruimte voor mezelf te hebben. Loedermoeder of niet.